Werknemers krijgen steeds vaker de kans hun bedrijfswagen om te zetten in een mobiliteitsbudget. Dit budget, beschikbaar in drie pijlers, is vrij besteedbaar binnen de kaders gesteld door de werkgever.
Maar hoe wordt dit mobiliteitsbudget nu berekend? Tot voor kort was het aan de werkgever om dit budget eigenhandig te bepalen, zonder vastgestelde richtlijnen. Echter, op 29 september 2023, zorgde een nieuw koninklijk besluit voor heldere regels hieromtrent.
De wet stelt dat het budget in principe gelijk moet zijn aan de ‘jaarlijkse bruto kosten van de bedrijfswagen’. Hierbij worden zaken als aankoopprijs, fiscale lasten en andere gerelateerde kosten, vaak aangeduid als de ‘Total Cost of Ownership’ (TCO), in overweging genomen. Er geldt een minimum van € 3.000 en een maximum van een vijfde van het brutoloon, met een absoluut plafond van € 16.000 per jaar.
Het recente koninklijk besluit introduceert twee mogelijke berekeningsmethoden:
- Op basis van werkelijke kosten.
- Een forfaitaire waardenformule.
Het is cruciaal dat werkgevers consistent zijn in hun keuze; de geselecteerde methode blijft voor een periode van drie jaar van kracht. Uitzonderingen zijn er voor situaties waarin er onvoldoende data beschikbaar zijn, zoals bij nieuwe werknemers zonder bedrijfswagen. In dergelijke gevallen dient de forfaitaire waardenformule te worden gebruikt.
Onvoorziene kosten, zoals brandstof of elektriciteit, vereisen dat de werkgever een initiële inschatting maakt. Eens de daadwerkelijke kosten bekend zijn, worden deze verrekend in het mobiliteitsbudget. Daarnaast, als werknemers persoonlijk bijdragen aan hun voertuig, moet dit bedrag van het mobiliteitsbudget worden afgetrokken.
Een andere belangrijke wijziging betreft de mobiliteitsrekening. Alle toegekende mobiliteitsbudgetten moeten nu volledig en virtueel beschikbaar zijn voor de werknemer op deze rekening, waarmee de vorige regeling vervalt.
Het nieuwe koninklijk besluit heeft meer duidelijkheid geschept over de berekening van mobiliteitsbudgetten, een verandering die welkom is voor zowel werkgevers als werknemers. Zo wordt er gezorgd voor een rechtvaardige en transparante benadering, wat hopelijk de acceptatie en het gebruik van dit moderne alternatief voor bedrijfswagens zal stimuleren.